Tien jaar wonen we nu in het oosten van het land. Het was een soort vlucht; ons pasten de Randstedelijke drukte en hoge huizenprijzen niet. Toen mijn man de kans kreeg om via zijn werk intern over te stappen naar een locatie in de buurt van Enschede, hebben we nauwelijks geaarzeld, zelfs al kende ik Enschede alleen van de schaarse bezoekjes aan mijn vaders oudste broer, en de vuurwerkramp, die de stad een jaar eerder wereldwijd in het nieuws bracht.
Nog een tikje overdonderd door al dat dorpse groen bezichtigden we eerst huizen in Enschede en Hengelo, maar realiseerden ons gelukkig op tijd dat dat net zo goed grote steden zijn als het jeneverstadje waar we vandaan kwamen. Een dorp leek ons een te grote overgang, dus werd het een huis aan de rand van een kleine stad. Een echt huis met een echte tuin. Want in deze hoek van het land paste zo’n huis wel in ons budget.
Helaas is in de loop der jaren de droom langzaam maar zeker verbrokkeld. Onze wijk werd uitgebreid, zodat we nu niet langer aan de rand maar praktisch midden in dat kleine provinciestadje wonen. De drukte nam hierdoor kwadratisch toe, want er is maar één toegangsweg om die duizenden nieuwe bewoners naar hun huis te leiden en die weg loopt bij nader inzien toch wel dicht langs ons huis. Mijn man verloor zijn baan, ik verloor mijn baan – crisis! – mijn man vond nieuw werk, ik niet, en ik ging schrijven, wat betekende dat mijn man een tweede functie als mecenas ging bekleden. Hierdoor en door de gezinsuitbreiding werd het er financieel niet bepaald beter op.
De uiteindelijke klap die onze droom deed instorten kwam van onze nieuwe buren. Geen prettig volk, om het zo maar even uit te drukken. Trainingspakken en gouden kettingen. Kratten bier. Tweedehands autoverkopers. Al op de dag dat ze de sleutel kregen, beseften we wat voor vlees we in de kuip hadden en laat ik het zo zeggen: het is nogal lawaaierig vlees. Heel lawaaierig. Ikzelf zou me, als ik ergens nieuw kwam wonen, een tikje gedeisd houden en mijn nieuwe buren zo min mogelijk overlast proberen te bezorgen. Zo niet de nieuwen hiernaast. Zonder scrupules, misschien te dom om überhaupt te beseffen dat iemand wel eens last van je zou kunnen hebben, ging nog geen uur na de sleuteloverdracht de radio hard en werd met een man of dertig, veertig (en dat galmt lekker, zo’n leeg huis) en flink wat bier het heuglijke feit gevierd.
Nu gun ik iedereen zijn pleziertjes, maar er bestaan dus kennelijk mensen die denken dat iedereen van Jan Smit, Nick en Simon en nog jammerlijker “piratenmuziek” houdt. Nu ben ik zelf niet vies van twee andere uitersten, klassiek en black metal, maar ik zorg er tenminste altijd voor dat niemand met mijn muziek geconfronteerd wordt en als ik het bloedhard wil horen, doe ik dat in de auto of ik zet m’n koptelefoon op. Enfin, aan “piratenmuziek” erger ik me dusdanig dat ik er lichtelijk agressief van word, en als ik het langer dan een minuut moet aanhoren raak ik buiten mezelf.
Sinds de nieuwe buren er waren, hadden mijn man en ik om de haverklap slaande ruzie. Ik besefte maar al te goed wat daar de oorzaak van was, en voelde me enorm leeg en treurig van binnen. Mijn huis, mijn tuin, mijn fijne plek en veilige haven, waren door de nieuwe buren gereduceerd tot “zomaar een plek”. Een plek waar de wereld binnenkomt, waar kennelijk andermans wetten gelden en niet de mijne. Waar ik niet meer rustig kan zitten om van mijn bloemen te genieten met een kop thee en een dik boek. Waar ik niet langer kon mijmeren om vervolgens vol inspiratie aan het schrijven te gaan.
Nadat de termijn van “het voordeel van de twijfel” verstreken was en ik moest concluderen dat mijn buren eerder meer overlast zouden gaan bezorgen dan minder (ik zou me kapot schamen als ik ergens een maand woon en de buurvrouw hangt om één uur ’s nachts uit het raam om te vragen of het wat zachter mag daar in die achtertuin, maar mijn nieuwe buren gingen na een snierend excuus gewoon tot half drie door, en de weekends erna was het niet anders). Ik stelde me zo voor dat ik nooit meer met open raam zou kunnen slapen, dat ik nooit meer rustig in mijn tuin zou kunnen zitten, vooral niet op mooie zomeravonden, dat ik nooit meer buiten met de laptop zou kunnen werken, wat altijd zo inspirerend was.
We hadden al langere tijd het idee om “ooit” te verhuizen, maar de komst van de nieuwe buren leek de schop onder onze kont om “ooit” om te zetten naar iets concreets.
Over wat al dat concreets allemaal inhoudt, vertel ik volgende keer.