Je hebt van die dagen dat de wet van Murphy je op je hielen zit. Gisteren was zo’n dag. Eigenlijk begon het allemaal heel gewoon en
onschuldig. De wet van Murphy gaat, zo blijkt, ook niet precies om middernacht
in of zoiets. Bij mij gebeurde het rond half vijf ’s middags. Ik had mijn kind uit school
opgehaald en samen waren we naar een groot tuincentrum in de buurt, dat elk
jaar bekend staat om zijn uitzinnige kerstafdeling, gereden. Ik was niet van plan iets te kopen.
We hebben genoeg kerstspullen. Nou ja, misschien een paar rode ballen om de
kerstkrans aan de voordeur op te leuken. En een paar zilveren erbij, om het wat
feestelijker te maken. Weet je wat, nog wat lint erbij. O kijk, ze hebben kant
op rol en ik wilde ooit die kussentjes die ik thuis heb nog eens opleuken. Nu
ik toch bezig ben kan ik net zo goed ook spullen kopen om die andere krans, die
binnen hangt, weer eens opnieuw te bekleden. En eigenlijk ben ik al heel lang
op zoek naar een vijfarmige kandelaar, als ze die hier niet hebben weet ik het
ook niet meer.
Enfin, de eerste tekenen van Murphy’s law begonnen zich bij
de kassa te roeren. Reeds een tikje kriegelig door de overdaad aan lichtjes, botsende
winkelkarren, jengelende kinderen en door elkaar heen klinkende kerstmuziek in
combinatie met een lunch die inmiddels ver achter me lag had ik, zoals
gebruikelijk, weer eens de verkeerde rij uitgekozen en kwam ik achter een oude
mevrouw te staan die een uniek exemplaar zonder prijskaartje had gekocht.
Er
was dus geen mogelijkheid een soortgelijk artikel waar wél een barcode op zat uit
het schap te halen en in plaats daarvan te scannen. Mensen achter mij in de rij
kozen eieren voor hun geld en sloten aan bij andere rijen, waarna ik hen het
pand zag verlaten toen mijn spullen nog op de band lagen.
Toen ontdekte mijn dochter dat een klein met
kralen bezet doosje dat ze had uitgezocht, een paar kralen miste. De caissière
vroeg diverse collega’s om het doosje om te ruilen voor een gaaf exemplaar,
maar niemand luisterde en degene die haar wel hoorde begreep haar niet en riep
een bedrag, omdat ze dacht dat het artikel niet geprijsd was.
Mijn dochter bood
aan het doosje zelf om te ruilen, maar kwam na twee minuten met een huilerige
uitdrukking op haar gezicht terug omdat het tuincentrum zo onmetelijk groot is
en ze de kerstafdeling niet eens kon terugvinden, laat staan de plek waar die
doosjes lagen. Uiteindelijk besloten de caissière en ik, tot teleurstelling van
mijn dochter, het doosje maar van de lijst af te halen. Het bedrag dat de
caissière vervolgens noemde was alsnog twee keer zo hoog als het maximum dat ik
in mijn hoofd had.
Ik was moe, ik had honger en ’s avonds moesten mijn dochter en
ik nog naar een extra ingelaste muziekles, dus we gingen snel naar de auto –
maar nee, de wet van Murphy was nog steeds van kracht. Bij het enige afritje
naar de parkeerplaats (met een kar vol breekbare spullen stuiter je liever geen
stoeprand af) stond een bus vol bejaarden in rolstoelen, die op een bij hun
leeftijd passend tempo uitgeladen werden.
Onderweg begon het te sneeuwen, waardoor het een kwartier
langer duurde om thuis te komen. Half zes was het inmiddels, en ik moest nog
koken, en om zeven uur moesten we in een naburige stad zijn, waar wist ik niet
eens, want ik was de brief waarop het adres genoteerd was, kwijtgeraakt. Om
preciezer te zijn: ik was de hele tas met mijn dochters muziekspullen kwijt.
Uiteindelijk vonden we die, en toen bleek dat we daar niet
om zeven uur, maar al om kwart voor zeven moesten zijn. En het zou minstens een
half uur, misschien wel drie kwartier rijden zijn. Van koken kon dus geen
sprake meer zijn dus snel een blikje tonijn vermengd met wat mayo, kappers en
gedroogde tomaten, dit op broodjes gesmeerd om nog een beetje het idee van een
maaltijd te hebben en om zes uur als de wiedeweerga in de auto gestapt.
Navigatie
aangesloten. Aangezet. “Software niet aanwezig”. Uiteraard. Dat doet hij alleen
als je haast hebt. Uitzetten, weer aanzetten. Nu deed hij het. Ik was intussen
zo ver dat ik alleen in blaffende, afgemeten bewoordingen kon praten, dit ter
illustratie. Brief erbij gepakt, adres ingetikt.
Hij kende het adres niet.
Ik voelde een gloeiende bal lava in mijn borststreek omhoog
komen en wilde gillen, maar hield me in. Er was een kind bij. De navigatie
kende het “plein” niet, maar wel de “weg” met dezelfde naam. Op hoop van zegen
dat plein en weg in elkaars directe nabijheid zouden liggen, maar voor de “weg”
gekozen.
De navigatie stuurde ons via de snelweg. Ik wist een
binnendoorweg naar die stad, die korter is. Dat denk ik althans, omdat mijn man
altijd die binnendoorweg neemt, en mijn man is iemand die nog een weiland
schuin over zou steken als hem dat honderd meter zou schelen. Een half uur lang
heb ik dus “Draai waar het kan. Keer om.” moeten aanhoren. Gevolgd door “Nieuwe
routeberekening. Na honderd meter: neem eerste links en keer om.”
Zoiets gaat akelig op je zenuwen werken. Ondertussen gleed
de tijd voorbij en begon ik me bezorgd af te vragen of drie kwartier niet een beetje
aan de korte kant was ingeschat. Ook gaf het ding aan dat de totale afstand
veertig kilometer was. Véértig kilometer? Voor een uurtje muziekles? Ik begon
langzamerhand nattigheid te voelen, zeker toen de navigatie me, bij de
betreffende stad aangekomen, via allerlei omwegen die ik niet kende, naar een
nogal onbewoond deel stuurde waar de schaarse boerderijen bij daglicht vast
heel pittoresk langs dat bochtige weggetje liggen, maar waar je ’s avonds om half
zeven als het sneeuwt en je de weg niet kent met verkrampte handen aan het
stuur zit. Dat er nog een wegomlegging op ons pad kwam met een groot geel bord “volg
G” lag geheel in de lijn der Murphy-verwachtingen. En de navigatie maar roepen
dat ik verkeerd reed en om moest keren.
Het werd kwart voor zeven en ik had het vermoeden dat waar
die muziekschool zich ook bevond, het vast niet in de outskirts van die stad,
tussen de boerderijen, was. Maar goed, de logica van een navigatiesysteem is
niet altijd te volgen en wie weet stuurde het ding ons buiten de drukte van de stad om naar
de plek waar we moesten zijn. Of zoiets.
Eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen bleek dit een
onverlichte weg te zijn waar in de verste verte geen huizen meer te zien waren.
Ik kon op dat moment veilig concluderen dat het “plein” en de “weg” niet in elkaars
directe nabijheid lagen. Ik besloot de weg maar gewoon te vervolgen, omdat mijn
postduivengevoel me zei dat de stad ergens vóór ons moest liggen. Dat bleek
gelukkig zo te zijn. Nooit eerder was ik zo blij bij het zien van een rij
lantaarnpalen. De blijdschap duurde niet lang, want hoewel ik vaak in deze stad
ben geweest was dit een deel dat me compleet vreemd voorkwam. Ik ken er prima
de weg van mijn huis naar de parkeergarage in het centrum, maar verder ken ik
daar heg nog steg en dat brak me nu op. Soms zag ik iets dat bekend leek, maar
er stond veel nieuwbouw en daardoor raakte ik compleet gedesoriënteerd.
Het enige waar ik op kon hopen, was een stadskaart langs de kant van de weg
zodat ik eens kon kijken waar ik nou werkelijk heen moest. Toen ik die eindelijk
vond en in de bijtende kou, met sneeuw rond mijn kop jagend, het betreffende
plein opzocht, bleek de plek van bestemming midden in het centrum te liggen.
Eenmaal daar aangekomen wist ik ineens weer waarom ik elf
jaar geleden uit de Randstad ben weggegaan. Drukte, auto-onvriendelijk en geen
parkeerplaatsen. Vraag me niet waarom het op een willekeurige ijskoude
maandagavond zo ontzettend druk was daar, maar het kwam erop neer dat er een
beperkt aantal parkeerplaatsen was die allemaal bezet waren, dat er ineens geen
straatnaambordjes meer waren zodat ik wist dat ik vlakbij was, maar nog steeds niet
precies wist waar ik nou moest zijn, dat er straten eindigden in een rij
paaltjes zodat je moest omkeren om eruit te komen en dat er een voetgangersgebied was waar ik met de auto niet kon
komen. Na enkele minuten vergeefs naar een parkeerplek zoeken, leerde een
simpele rekensom me dat als we nu nog een parkeerplek moesten zoeken en van
daaruit nog naar de plek van bestemming lopen (inclusief zoeken waar we nou
precies moesten zijn), we ongeveer vijf minuten voor het eind van de
les aanwezig zouden zijn.
Ik heb toen maar mijn telefoon gepakt en de muziekjuf
gebeld, waarop ik bovenstaand relaas in enkele korte zinnen uit de doeken deed
en vervolgens rechtsomkeert heb gemaakt.
Een uur en drie kwartier nadat we vertrokken waren, waren we
weer thuis. Onverrichter zake, maar wel een illusie armer. Met een warme kop
thee kwamen we weer enigszins tot onszelf.
De volgende morgen – vandaag dus – leek normaal te beginnen.
Op tijd wakker geworden, opstaan en aankleden van een leien dakje. Eenmaal in
de keuken kwam ik tot de ontdekking dat de Brinta op was. Geen probleem, we
hebben tegenwoordig een grote kelder waar zich een soort dependance van de
supermarkt bevindt, en ik, overtuigd dat de pech van de vorige avond zich niet
zou uitstrekken tot de volgende dag, liep in al mijn onschuld naar beneden om
een nieuw pak te halen.
Op.
Ik zei een lelijk woord. Iemand had het laatste pak gebruikt
en had vervolgens de in dit huis geldende regel dat wie het laatste artikel pakt, het
even op het boodschappenlijstje moet schrijven, aan zijn laars gelapt.
Omdat mijn dochter vaak problemen met haar suikerspiegel
heeft moet ze stevig ontbijten. Een bruine boterham is geen probleem, voor een
keertje, maar net nu hadden we alleen maar wit brood in huis. Omdat de klok
gewoon doortikte en we intussen al weg moesten, heb ik maar een boterham
gesmeerd en een thermosbeker melk ingeschonken, die ze onderweg in de auto dan
maar moest nuttigen.
Ik had de auto de vorige avond onder de carport gezet. Zo handig
als het sneeuwt of vriest. Hoef je niet meer te krabben, kun je zo wegrijden.
Behalve als, Murphy indachtig, de wind uit het noordoosten blaast, precies je
oprit op, onder je carport door. Het leek sneeuw, wat er op de voorruit lag. Ik
zette de ruitenwissers aan. Het bleek ijs. Na het schoonkrabben van de ruit
leerde een blik op het klokje me dat we nooit meer op tijd op school zouden
zijn.
Omdat we vanwege het weer niet de enigen waren die voor de
mechanische koets als vervoermiddel hadden gekozen, kwamen we een paar
kilometer voor school in een heuse file terecht. En we waren al te laat voor school. Nu heb ik in die omgeving jarenlang gewoond dus ik
kende een binnendoorweg. Helaas schoot er op de valreep een auto, die geen
voorrang had, vlak voor mij de weg op, en dit bleek iemand te zijn die ofwel
met zomerbanden reed en gladheid vreesde, ofwel in de veronderstelling was
dat hij in een dertigkilometerzone reed. Een stel fietsende middelbare scholieren
die hardnekkig naast elkaar bleven rijden op de autoweg, durfde hij niet in te
halen. Verderop op de rondweg zag ik de file aan mij voorbij sukkelen.
Vlak bij school, zeg, zo’n honderd meter voor we er waren, ontdekte
mijn dochter dat ze haar melk vergeten was. Omdat ze toch al zo’n karig ontbijt
achter haar kiezen had, maande ik haar de melk snel op te drinken. Maar de
thermosbeker had de melk koud gehouden. Zo koud dat ze het niet achter elkaar
op kon drinken. Ik zei: je had onderweg zelf aan je melk moeten denken. jij gaat niet
naar school voor je je melk op hebt. Ik parkeerde de auto en wachtte tot ze
haar melk op had. Ik wachtte, en wachtte, en eindelijk had ze het op. Tien
minuten te laat ging ze haar klas binnen.
Tevreden met de redelijk goede afloop van dit avontuur ging
ik hierna naar de supermarkt om Brinta te kopen. Dat was het enige voordeel van
de vertraging: de winkel gaat om half 9 open, normaliter als ik daar wat ga
kopen nadat ik mijn dochter bij school heb afgezet, moet ik wachten tot de
winkel opengaat. Nu kon ik zo doorlopen. Brinta gepakt en naar de kassa. Er
stonden twee mensen voor me. Eentje met een blikje, eentje met twee blikjes. En
een kassier die zorgelijk keek. Op knopjes drukte. Sleuteltjes heen en weer
raakte. Aan zijn geldlade rukte. Nog zorgelijker keek toen hij achter mij meer
klanten zag aansluiten.
Hij mompelde iets, liep weg, haalde de cheffin erbij. Die
herhaalde alles wat hij ook al had gedaan, en besloot de computer van de kassa
te resetten. Er kwamen diverse sleutels aan te pas eer de juiste was gevonden
en daarna ging er een luik open, er werd op een knop gedrukt en op het scherm
bij de kassa begon allerlei data voorbij te razen – maar geen opstartprogramma.
Er werd een derde persoon bij gehaald, er werd een telefoontje
gepleegd, en eindelijk, nadat ik zo'n tien minuten gewacht had, werd er besloten een andere
kassa te openen. Daar was niets aan de hand. Iedereen rekende zonder morren af,
mijn pinpas deed het gewoon, mijn auto was niet weggerold omdat ik hem niet op
de handrem had gezet en startte meteen, het voelde als een klein wondertje dat
alles gewoon deed wat het moest doen.
Om half tien was ik thuis, kon ik de luiken opendoen, de kachels
aanzetten en de poezen eten geven, en daarna kon ik eindelijk zelf ontbijten.
Mijn dag kon beginnen.