donderdag 31 maart 2011

Katten

Onlangs kreeg ik voor mijn verjaardag een grote fotolijst, die uit negen kleinere bestaat die als een barokke collage aan elkaar vast zitten. Deze lijst stond al een tijdje op mijn verlanglijstje, omdat het me een leuk idee leek alle katten uit mijn leven een plekje aan de wand van mijn kantoor te geven.
Gek genoeg bleek ik helemaal niet zo veel katten gehad te hebben als ik dacht. Met Poedie, onze huidige kat, en het kitten dat we in mei krijgen meegerekend, hield ik twee lijstjes over.

Ik ben niet de enige kattenliefhebber. Veel schrijvers hebben een kat. Zo sprak ik laatst Abdelkader Benali, die vertelde dat zijn huidige kat Couscous heet en zijn vorige Poespoes. Benieuwd hoe hij de volgende gaat noemen. Volgens Midas Dekkers is het hebben van een kat voor een schrijver zelfs een absolute noodzaak. Zolang Poedie op mijn bureau ligt, ben ik het met hem eens, maar zij houdt erg van warmte en aangezien mijn schoot beduidend warmer is dan het blad van mijn bureau, ligt ze het liefst daar. Met haar kopje op mijn linkerarm en haar rechter achterpoot op mijn toetsenbord. Op de m, de l, de komma en de punt.

Een week geleden kreeg ik het boekje Les chats de Lili in handen. Philip Freriks had me er volgens mij zelf ooit op gewezen, tijdens een interview op televisie, als ik het me goed herinner. In elk geval stond dit boekje - net als de fotolijst - op mijn verlanglijstje.
Dit is overigens geen echt lijstje, maar een verzameling aantekeningen in een klein geel notitieboekje dat ik ooit illegaal van mijn werk heb meegenomen. Als ik iets leuks zie (in een magazine, in een winkel of op internet) of er schiet me op een andere manier iets te binnen wat ik graag zou willen hebben, schrijf ik het op in dit boekje. Drie keer per jaar, rond mijn verjaardag, in de week voor moederdag en in december, verdwijnt dit boekje op mysterieuze wijze (ik verdenk mijn echtgenoot).
Enfin, het is lang geleden dat ik een cadeau kreeg dat me tegenviel. Ik kan het iedereen aanraden. Ik krijg alleen maar leuke dingen, en altijd precies dat wat ik wenste.

Terug naar Philip Freriks. We kennen hem natuurlijk vooral van het journaal en zijn welhaast legendarische verhaspelingen, die hem zo menselijk en sympathiek maakten (en verguisd door sommigen). Hij en zijn vrouw Lili hebben in de loop van hun samenzijn een bonte verzameling katten aan zich zien voorbijtrekken die voor langere of kortere tijd gebruik maakten van hun diensten, hun aaiende handen en de zachte kussens van hun bed. Lili schildert, en Philip schreef er de verhalen bij.
Ik word altijd blij van dat soort boekjes. Omdat ze zo herkenbaar zijn en omdat er zo veel liefde voor het fenomeen kat uit blijkt.

Laatst had ik het erover met mijn dochter: welk dier zou een alternatief zijn voor de kat, als katten helemaal niet bestonden? Qua aaibaarheid kan een konijn misschien in de buurt komen, maar die hebben hun ogen niet aan de voorkant zitten zodat er geen wezenlijk contact mogelijk is. De hond viel al meteen af vanwege zijn serviele karakter, wat een kat juist volkomen ontbeert (en wat een kat mijns inziens juist zo leuk maakt). Even werd de fret geopperd, vanwege zijn soepele lijfje. Later kwamen we nog op de otter, omdat een kat waarvan je de oortjes platdrukt, wel wat van een otter heeft.
Ik ben ervan overtuigd dat dat de enige reden is waarom een kat oortjes heeft: om hem van een otter te onderscheiden. Luisteren doen ze immers niet, die oortjes zitten er puur voor de sier. Behalve dan wanneer je de koelkast opentrekt.

Enfin, we kwamen tot de conclusie dat geen enkel dier zo prettig te aaien valt als een kat, van wie, zoals Midas Dekkers dat zo fijn omschrijft, de vacht aanvoelt als een te ruime jas die hier en daar met een klein steekje vastgenaaid zit. En dan vergeet ik het belangrijkste nog bijna: geen enkel ander dier snort.
Ik las van de week dat er in het Guiness Book of Records een kat staat die zo hard snort dat zijn mensen de televisie en de telefoon niet meer kunnen verstaan. Ik meen me te herinneren dat hij op iets van 80 dB zat, wat te vergelijken is met een elektrische grasmaaier.

Het boekje van Philip en zijn vrouw Lili was niet alleen leuk om te lezen, ook was het een bron van inspiratie. Kan ik niet over mijn katten schrijven? Over Bas, de lapjespoes met de jongensnaam, die zo vals was dat mijn opa haar geen eten durfde geven als wij op vakantie waren, maar die naar mij nooit een nagel heeft uitgestoken. Over Gijs, de zwarte zwerver, die we stiekem meenamen uit Friesland en die op een novemberavond verdween om nooit meer terug te keren. Over Poesje, de streep, die zo gek op kaas was dat ze aan een hartkwaal is overleden. Over Vitje, mijn eerste raskat, die - hoe bestaat het - een aangeboren hartkwaal had en de tien jaar niet zou halen, maar desondanks toch maar even vijftien is geworden. Over Amy, mijn wilde Noorse Boskat, die zo hard kon miauwen. En dan nu Poedie, die we uit het asiel hebben gehaald en die zo lief is dat we ons nog altijd afvragen wat voor mensen dat zijn, die zo'n lieve poes weg doen. Over poes zeven kan ik nog niets vertellen, want zij woont nog bij haar moeder.

Dat maakt zeven katten. Zeven verhalen, zeven foto's. Philip en zijn vrouw wonen in Frankrijk en ineens wist ik voor wie ik de laatste twee lijstjes moest bewaren. Bonbon en Caramel. Onze Franse vakantiepoezen. De afgelopen jaren hebben wij onze vakanties doorgebracht in de Ardèche, bij de Nederlanders Kris en Angèle, die in 1993 een vervallen dorpje van twaalf huizen hebben gekocht. In één huis wonen zij, de overige zijn vakantiewoningen. Het ligt nogal verscholen en daar houden wij van, wars als wij zijn van all-in vakanties met polsbandjes. Het is alleen te bereiken via een smal weggetje dat maar net op de kaart staat aangegeven en op het moment dat je denkt: ik rijd verkeerd, dit klopt niet - dan zit je goed.

Het gehuchtje ligt ver van de grote weg, een kluitje stenen huisjes op een rijkbegroeide helling. Dat alles daar zo welig tiert komt onder andere door de grote hoeveelheid neerslag die in die streek valt. Ik spreek uit ervaring. Toch is het er altijd fijn. Mijn dochter kan geen kant op - in zoverre dan, dat ze alleen maar door het gehucht kan lopen, dat bestaat uit de genoemde twaalf huisjes en een heleboel steegjes, ongelijke trapjes en geheime hoekjes. Er lopen een paar kippen en een paar katten, en dat is het. Verder hoor je er enkel vogels. Die katten zijn inmiddels legendarisch. Caramel is een roodwitte dame die bijna net zo breed is als lang, met een lief hoog stemmetje en groene ogen. Haar kind heet Toffee, maar die is nogal verlegen en liet zich niet zo vaak zien. Wie zich wel om de haverklap liet zien, was Bonbon. Een reusachtige kater met een enigszins mottige, halflange vacht (hij schijnt Noors bloed te hebben) en één mislukt oor. De liefste kat die ik ken. Nog liever dan onze eigen Poedie. Bonbon en Caramel beschouwen het hele gehucht als het hunne en lopen de huisjes naar believen in en uit. Avond aan avond brachten ze door op onze bank, onze stoelen of onze schoot.
Zo werden ze een klein beetje 'onze katten' en daarom krijgt dit tweetal een plekje in mijn fotolijst.

Bonbon

Caramel

donderdag 24 maart 2011

De baas - een monoloog in het theehuis

Het lenteweer duurt maar voort en nodigt uit tot buiten zijn. Vanmiddag ging ik daarom met mijn dochter naar onze favoriete theeschenkerij, verscholen tussen de beboste heuvels van Twente. Helaas werd het goede humeur enigszins getemperd door een veld wolken dat tussen ons en de zon schoof. De temperatuur bleef echter aangenaam en zo nu en dan piepte de zon er even tussendoor, dus kozen we een plek op het terras. Als enigen. Alle andere gasten zaten binnen. In de loop van de middag arriveerden er meer gasten, voornamelijk vrouwen, groepjes vrouwen of vrouwenduo’s, en ten slotte een zeer grote groep vrouwen, maar onze pioniersaanwezigheid op het terras leidde niet tot navolging. 

Met veel genoegen genoten mijn dochter en ik van onze Engels getinte lunch en de grote pot thee voor drie (wij zijn zulke theeleuten dat we dat wel aandurfden, en inderdaad, lang voor we van plan waren weer huiswaarts te gaan, was de pot leeg), het zonnetje en de hofmakerijen van de vele vogeltjes. 

We zaten al ruim anderhalf uur op het terras, toen we eindelijk gezelschap kregen. Een drietal vrouwen streek neer aan het tafeltje naast ons. Twee aan de ene zijde, een aan de andere zijde, tegenover hen. De vrouw die alleen zat, was de baas. Dat zag je meteen. Ik kan beter zeggen: dat hoorde je meteen. Zij sprak als enige. Met grote gebaren en theatrale stemverheffingen. De andere dames knikten en humden zo nu en dan, zonder enig animo, zo leek het, om er ook maar een speld tussen te krijgen. De baas weidde omstandig uit over het feit dat ze hier al eens eerder was geweest. Dit gaf haar extra aanzien, en de andere twee knikten en humden braaf. 

Een serveerster bracht hen de menukaarten. Drie in totaal, maar dat was een geste die volkomen nodeloos werd gemaakt door de baas. Geheel volgens de lijn der verwachting bepaalde zij wat er besteld moest worden. Elk voorstel van de twee aan de andere kant werd achteloos de grond in geboord en door een alternatief van de baas vervangen. Immers, zij was hier eerder geweest en wist precies wat smaakte en wat niet. 

Nu kom ikzelf al meer dan tien jaar met zekere regelmaat in het betreffende theehuis en ik kan u verzekeren: niets wat er geserveerd wordt smaakt niet. Volgens de baas lag dit anders. Alleen dingen die zij bij haar vorige bezoek had geproefd (en goedgekeurd), mochten bij deze gelegenheid besteld worden. De manier waarop ze uitweidde over de notencake deed vermoeden dat ze nauw betrokken was geweest bij het samenstellen van het recept. 

Uiteindelijk gingen de twee, weinig keus hebbend, knikkend en hummend akkoord met de voorstellen van de baas en werd de bestelling opgenomen. De serveerster stelde voor de lekkernijen op een etagère te serveren. Deze onverwachte geste zorgde voor enige consternatie. De baas benadrukte, wellicht met het oog op de financiën, dat ze géén high tea bestelde. De serveerster, immer glimlachend, legde uit dat het feit dat hun lekkers op een etagère kwam te staan, het nog niet automatisch tot high tea verhief. Dit werd nog enkele malen over en weer bevestigd en pas toen de baas overtuigd was, werd de bestelling definitief.

Korte tijd later, de bediening is er vlot, werden er drie theepotten neergezet en een etagère met lekkers. U moet overigens niet denken dat ik al die tijd naar dit trio zat te staren. Welnee, ik had mijn zonnebril op en veinsde een boek te lezen. Voor de aardigheid sloeg ik zelfs zo nu en dan een bladzijde om. Ondertussen was ik in gedachten al een eind met dit verhaal onderweg, zodat ik het thuis – nu dus – alleen nog maar uit hoefde te tikken.

Vlug stond de baas op. Die serveerster deed natuurlijk maar wat en zij zorgde er wel voor dat de juiste pot thee bij de juiste persoon terecht kwam. De etagère zette ze naast haar eigen pot thee neer, ver buiten het bereik van haar tafelgenoten (waarvan ik me al die tijd afvroeg wat ze van haar waren, aangezien de baas zeker vijftien jaar jonger leek dan de andere twee), waarna ze hen bediende, in een door haar bepaalde frequentie en hoeveelheid. 

De thee maakte geen eind aan haar monoloog. Integendeel, hij voorzag haar van nieuwe gespreksstof. Uitvoerig vertelde ze over haar kinderen, die absoluut geen thee dronken. De andere twee humden en knikten, misschien hadden ze ook kinderen, die juist wel thee lustten, of eveneens niet, maar de baas was niet geïnteresseerd in andermans verhalen of misschien durfden de twee geen poging te wagen ertussen te komen. De kinderen van de baas dronken alleen latte macchiato, zo ving ik op. De andere twee humden en knikten. Latte macchiato, waagde de rechter vrouw te herhalen, zonder animo, zonder interesse, zonder misschien wel te weten wat het was. 

Ik kreeg medelijden met hen. Het waren net vleugellamme vogeltjes, die twee. Of misschien werden ze zo, door het strikte regime van de baas. Ze distribueerde nog een paar plakken van iets donkerbruins dat, vanwaar ik zat, erg op teabread leek, en keek streng toe of ze het wel met gepaste smaak opaten. Zonder natuurlijk haar monoloog te onderbreken.

Het begon eentonig te worden en het boekje dat ik veinsde te lezen trok mijn aandacht, en even later was ik verzonken in het verhaal. U moet overigens niet denken dat ik mijn dochter verwaarloosde. Zij is nog op een leeftijd waarop een (grotendeels) omheinde plek op het platteland één groot avonturenpark is en was geregeld de hort op om “een rondje te lopen” wat inhield dat ze tussen twee happen scone door over het terrein dwaalde en mij bij elke terugkomst te vergastte op ongelooflijke verslagen van blauwe vogels en tussen het struikgewas ontdekte elfen. 

Een ongebruikelijke stilte links van mij maakte dat ik opkeek uit mijn boek. De baas hield haar mond! Een van haar disgenoten had, zonder dat ik er iets van had gemerkt, de conversatie naar zich toe getrokken en sprak. De vrouw naast haar gaf opgewekt antwoord en nam vervolgens het woord. Het leek zowaar een normaal, levendig gesprek tussen twee vriendinnen. De baas zat er stilletjes bij en keek van de een naar de ander. Wat er precies gebeurd is waardoor de rollen omgedraaid waren, is me ontgaan, en dat vind ik jammer, want stiekem had ik er best getuige van willen zijn. 

Op het allerlaatst probeerde ze haar eer nog enigszins te redden door de serveerster te wenken en te bepalen dat het middagje uit voorbij was. Zo had ze uiteindelijk toch weer de touwtjes in handen. 

dinsdag 22 maart 2011

In medias res

Het is een lang verhaal, dat van mij, en in ab ovo had ik niet veel zin - ik zou u maar vermoeien en wie mij leest kent mij al of zal mij te zijner tijd leren kennen door wat ik schrijf. Geen introducties derhalve, u valt midden in het verhaal, of u nou wilt of niet.

Zo gingen we gisteren, het was zo'n prachtige lentedag aan het eind van de winter, de laatste dag van de winter in feite, maar wie maalde daar om, het was allang lente, al sinds 6 maart om precies te zijn, want je moet niet op de kalender letten om te zien wanneer de lente begint, maar op de vogels, krokussen en sleutelbloemen - maar wacht, ik dwaal af. Wie mij leest zal merken dat ik dat vaker doe. Ik hoop dat u het niet al te storend vindt.
Enfin, gisteren dus, op zo'n dag die uitnodigt tot zonder jas lopen, maar voor de zekerheid neem je hem toch mee, en maar goed ook, want het was lang niet zo warm als het heldere zonnetje deed voorkomen. We gingen over de grens, helemaal naar Duitsland. Dat is voor ons niet zo'n eind, het lijkt erger dan het is, wij wonen nogal diep in het oosten van Nederland, zo ver zelfs dat de weermannen en - vrouwen bij het journaal onze streek soms vergeten te vermelden, omdat ze kennelijk denken dat Nederland ergens zo bij Deventer ophoudt.

Drie kwartier later - we gingen binnendoor, dat vind ik leuker - arriveerden we in Steinfurt. In Burgsteinfurt, om preciezer te zijn. Want ik had ooit gehoord dat het daar pittoresk is en van pittoreske plaatsjes, liefst rondom een kasteel of burcht gebouwd, word ik altijd blij.
Burgsteinfurt bleek ook zo'n plaatsje waar ik blij van werd. De aanblik van de watermolen en de halfronde, in het cirkelvormige stadsplan passende burcht, die nog steeds toebehoort aan de familie Von Bentheim, gaf me het gevoel dat ik ver weg op vakantie was. We wandelden langs vakwerkhuizen uit de vijftiende en zestiende eeuw en mijmerden, zoals we altijd doen, over hoe het zou zijn om hier te wonen.
Ik moet u bekennen, zelf een oud huis bezitten is een grote droom van mij. Ik ben opgegroeid in huizen van meer dan honderd jaar oud en dat wordt dan op de een of andere manier je referentiekader. Nieuwbouw kan nog zo comfortabel zijn, er ontbreekt gewoon iets voor mij.

Bij de Markt aarzelden we; linksaf of rechtdoor? De overvloed aan schitterende gevels maakte het moeilijk te kiezen, we waren bang iets mis te lopen. Een klein eindje linksaf dan, alleen even dit ene pandje kijken. Een kauw had op een onmogelijke plek tegen de gevel een zitplaats gevonden en keek op ons neer.
Wij keken omhoog en taxeerden de ruitjes en luiken op nostalgische waarde, terwijl ik mijn dochter alles vertelde wat ik erover weet.

De keus om linksaf of rechtdoor te gaan vanaf de Markt was nog niet definitief, en net wilden we linksomkeert maken (men schrijft doorgaans rechtsomkeert, maar let er maar eens op, de meeste mensen maken in de praktijk linksomkeert wanneer ze op hun schreden terugkeren), toen ik een bordje met daarop een pijl zag en een Duits woord dat 'stadswandeling' betekent. Die pijl wees niet naar de Markt, dus vervolgden wij onze weg door het straatje waarin wij ons al bevonden.

Even verderop zagen wij een prachtige gevel. Zulke huizen zie je in Nederland alleen in openluchtmusea. Met open mond, bijna te perplex om ons fototoestel te pakken, staarden wij naar het laat-middeleeuwse pand. Eindelijk had een van ons de tegenwoordigheid van geest een foto te schieten, maar hè, dat zul je net zien, kwam er een auto aangereden. En ja hoor, die parkeerde pal voor het pand.

Er stapten twee mensen uit, die ons vriendelijk toelachten en het er overduidelijk mee eens waren dat dit een prachtige gevel was. Ja, dat zou ik ook doen als ik er woonde. Ik vroeg me af hoe ik het zou vinden als elke passant bleef staan om mijn huis te fotograferen, maar lang kreeg ik niet om daarbij stil te blijven staan. De man begon in het Duits tegen ons uit te wijden over het huis, en ik kreeg het lichtelijk benauwd, omdat ik Duits prima versta, maar steevast de mist in ga als ik antwoord moet geven. Verder dan 'sehr schön' kwam ik niet, maar op dat moment kwam de vrouw, die nog iets van onder haar voorstoel vandaan moest zien te krijgen, puffend overeind met de mededeling dat ze het niet kon vinden.

U praat Nederlands! zei ik opgelucht en ja, het bleken landgenoten, die nog maar een paar maanden in dit huis in Burgsteinfurt woonden. We raakten aan de praat over hun huis en maakten algauw kennis met de ware betekenis van het woord gastvrijheid. Of we de binnenkant wilden zien? Nou, dat wilden we wel. Gewoonlijk moet je entree betalen om zoiets van binnen te zien. Het was volledig in oude staat, zoals je zelden een huis in oude staat ziet. Schitterend gewoon. Alsof je eeuwen terug de tijd in ging. De eigenaren werden net zo aangestoken door ons enthousiasme als wij door het hunne.
En tja, als dan even later nog blijkt dat ze eerder op nog geen tweehonderd meter van mijn ouderlijk huis, tweehonderdvijftig kilometer westelijk van Burgsteinfurt, hebben gewoond, wordt de wereld wel heel klein.

Met een warm hart en een lach op ons gezicht (en hun mailadres in onze binnenzak) zetten we onze wandeling door Burgsteinfurt voort. Een dag met een gouden randje.